Nu we beschikken over Arduino en alle shields die daarvoor zijn ontwikkeld plus de vele goedkope, compatibele break-out-boards voor sensoren, motordrivers enzovoort, zien we dat mensen mooie projecten doen met zulke modules. Ze ontwerpen geen schakeling met transistors, weerstanden en IC’s, die dan allemaal op een print moeten worden gesoldeerd, waarna ze moeten gaan testen en foutzoeken. Ze willen gewoon snel resultaten zonder gedoe. Geef ze eens ongelijk. Het Arduino-“ecosysteem” maakt het mogelijk dat mensen zich concentreren op de toepassing en sneller resultaten bereiken.

Python doet voor het programmeren wat de Arduino doet voor het ontwerpen van elektronica: het maakt het gemakkelijker. Ze doen dat niet in hun eentje: Python is net zo onleesbaar als andere programmeertalen en de Arduino is ook niet zo bijzonder. De grote kracht zit er in, dat gebruikers er allerlei ondersteunende modules voor hebben gemaakt. Dankzij die modules kunnen Python gebruikers, net als Arduino-gebruikers, zich concentreren op hun toepassing in plaats van lange stukken software in te kloppen. Heb je een functie nodig? Dan download je een module van het Internet.

Natuurlijk zouden Python­-toepassingen veel efficiënter zijn als ze met de hand waren geschreven in assemblertaal, net zoals veel Arduino-projecten ook kunnen worden gedaan met drie zorgvuldig gekozen transistors en een beetje soldeer, maar wat maakt het uit? Bij negenennegentig procent van dit soort projecten willen we toch maar één exemplaar bouwen. Het enige dat telt is het resultaat, niet hoe we dat hebben bereikt.