Het is echt gebeurd: Groot-Brittannië heeft besloten uit de EU te stappen. Misschien voelt u hetzelfde als ik: Ik heb nog de tijden beleefd dat er slechts negen EG-lidstaten waren; daarna volgden turbulente decennia waarin de Britten veel extra voordelen kregen. Nu is het nauwelijks te geloven dat zo’n belangrijk land er plotseling niet meer bij hoort.

Overal wordt koortsachtig overlegd hoe het nu verder gaat. Over duizenden verdragen zal opnieuw moeten worden onderhandeld, wat jaren kan duren. In Duitsland bijvoorbeeld vreest het overkoepelend orgaan van de elektronische en elektrotechnische industrie (ZVEI) dat de handel duidelijk nadelig zal worden beïnvloed; alleen de export van de Duitse elektro-industrie naar het Verenigd Koninkrijk bedraagt jaarlijks al ongeveer tien miljard Euro. In een eerste reactie eist de ZVEI dan ook een ‘nieuw Europees initiatief dat voor alle generaties aantrekkelijk is’. 

Voor mij heeft de oude Europese gedachte echter nog niets aan aantrekkelijkheid ingeboet: in een sterke gemeenschap groeit de economische en politieke invloed van de lidstaten op de wereld; met de opheffing van handelsbeperkingen en overheidsbarriëres worden de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven en burgers verruimd; een uniforme bescherming van zowel consumenten als werknemers komt eveneens aan jong en oud ten goede. 

Wat vaak ontbreekt is de politieke wil om dit ook uit te dragen. Bij het lidmaatschap van een gemeenschap dient men de lasten gezamenlijk te dragen, bevoegdheden af te geven en zich te conformeren aan meerderheidsbeslissingen. Waar populistische regeringen, partijen en politici de huik naar de wind hangen en de angst bij de bevolking voor sociale afhankelijkheid handig gebruiken om terug te keren naar het oude nationalisme, zal elke Europese gedachte – oud of nieuw – het moeilijk hebben. 

Het succes van dit nationalisme is het wezenlijk trieste aan de Brexit; de economische gevolgen zullen we wel weer te boven komen.